De geschiedenis van een raceauto, de Ferrari 750 Monza
Het Louwman Museum herbergt vele bijzondere objecten. In deze bijdrage lichten wij er een heel bijzondere auto uit, de rode Ferrari 750 Monza.
De 1954 Ferrari 750 Monza uit de collectie van het Louwman Museum
Het ontstaan van Ferrari als automerk na de Tweede Wereldoorlog mag bekend verondersteld worden. Zo ook dat een van de dingen die Ferrari in de beginperiode fameus maakte de twaalfcilinder motoren waren, die zich in de productie- en raceauto’s bevonden. Hoewel het hart van Ferrari bij de racerij lag, was de verkoop van auto’s aan particulieren essentieel om de ‘Scuderia’ (de renstal) te financieren. De twaalfcilinder motor, ontworpen door Colombo, voldeed tot 1952 aan beide behoeften. In de jaren daarvoor waren Ferrari’s immers succesvol in zowel Grands Prix als sportwagenraces. Daarnaast liep de verkoop van straatauto’s heel behoorlijk.
In 1952 werden nieuwe reglementen in de Formule 1 van kracht, waarin werd vastgesteld dat onder meer de motorinhoud maximaal 2000 cc (zonder compressor) mocht zijn. Ferrari had weliswaar een twaalfcilinder 2 liter motor, maar deze was niet competitief genoeg ten opzichte van de concurrentie van o.m. Maserati en Engelse merken, die reden met motoren met minder cilinders. Besloten werd een tweeliter viercilinder motor te ontwikkelen. Colombo was inmiddels vertrokken naar Maserati zodat zijn opvolger Lampredi dit klusje in de schoot geworpen kreeg. Behalve dat een viercilinder motor minder bewegende delen heeft dan een twaalfcilinder en daardoor betrouwbaarder zou moeten zijn, ligt het koppel over het algemeen hoger. Deze laatste eigenschap werd als ideaal gezien voor de bochtige circuits, die steeds meer voor Grands Prix gebruikt werden. Bovendien is een dergelijke motor eenvoudiger in het onderhoud en de afstelling.
De motor van Lampredi was een groot succes. Ferrari werd met overmacht in 1952 en 1953 wereldkampioen in de Formule 1. In die jaren ontstond het idee de viercilinder motor niet alleen in de Formule 1 te gaan gebruiken, maar ook in lange afstandsraces. Voor het seizoen 1954 werd de motorinhoud voor Grands Prix immers verhoogd tot 2500 cc en het door ontwikkelen van de viercilinder motoren tot 3000 cc was een reële optie. Ook bij sportwagenraces zou een van de karakteristieken van een viercilinder motor (hoog koppel) goed van pas komen op de circuits die werden aangedaan.
Zulks geschiedde. Lampredi verfijnde het ontwerp van de motor. Aanvankelijk was de motor voor de nieuwe sportwagen 2940 cc, maar al snel werd deze opgeboord tot de geplande 3000 cc. De eerste race die met de geheel nieuwe auto (en motor) werd gereden was de ‘Supercortemaggiore’ op Monza, een prestigieus evenement op de Italiaanse racekalender. Er werden door de Scuderia Ferrari twee auto’s ingeschreven met een drieliter motor. Beide auto’s waren voorzien van een carrosserie van Scaglietti, waarvan er één gebaseerd was op de ideeën van de zo betreurde zoon van Enzo Ferrari, Dino. De auto die in het Louwman Museum te zien is, is deze auto.
De drieliter 4 cilinder motor in de Ferrari 750 Monza
Hoewel de auto niet won (‘slechts’ tweede achter de andere fabrieksauto) werd deze carrosserie daarna toegepast op alle andere ‘750’ Ferrari’s. De Ferrari-traditie waarbij de typeaanduiding de inhoud van één cilinder van de motor weergeeft werd voortgezet (4 maal 750 is 3000). Gelet op het behaalde succes, kreeg de auto daarna nog de typeaanduiding ‘Monza’ mee.
Later in het seizoen werd deze auto nog door de fabriek ingezet. Zo ook op het circuit van Reims. Het idee dat de auto alleen maar op de bochtige circuits tot zijn recht zou komen werd (alsof dat op Monza al niet gebleken was) gelogenstraft. De auto was sneller dan de fabrieks-Jaguars maar miste de betrouwbaarheid om de race winnend af te sluiten.
In september 1954 besloot de fabriek met een tweetal auto´s van het nieuwe model Monza mee te doen aan de Tourist Trophy die gehouden werd op het Noord-Ierse circuit van Dundrod. Deze race maakte deel uit van het klassement voor het Wereldkampioenschap lange-afstandsraces, waar Ferrari op dat moment aan de leiding stond. Het was een merkwaardig evenement: de uitslag van de race was op basis van een handicap, terwijl de punten voor het kampioenschap vergeven werden op basis van de ‘echte’ winnaar. Belangrijkste concurrenten voor dit kampioenschap waren Lancia, Jaguar en Aston Martin, die alle met fabrieksauto’s hadden ingeschreven. De race werd gewonnen door de fabrieksMonza, bestuurd door de rijders Mike Hawthorn en Maurice Trintignant.
Mike Hawthorn in de Ferrari Monza op het circuit van Goodwood 1955
Weliswaar werden zij op handicap verslagen door een Franse DB Panhard, die op basis van de handicap 17 ronden voorsprong had gekregen! Het kampioenschap werd als gevolg van deze overwinning eveneens door Ferrari gewonnen en het succes van het type Monza was verzekerd. Deze winnaar is de auto die in het Louwman Museum te bewonderen is.
Een en ander had tot gevolg dat het model gewild was bij privérijders. Veel exemplaren werden geëxporteerd naar Amerika. Ook in Europa, waar talrijke successen werden behaald, was het een succesvol model. De auto die had bijgedragen aan deze populariteit werd, zoals bij Ferrari wel vaker voorkwam, werd verkocht aan de Franse renstal Scuderia Los Amigos. De wagen werd ingezet voor de Fransman Jean Lucas (1917-2003). In het begin van de jaren vijftig had Lucas samen met Luigi Chinetti (Le Mans winnaar en later importeur van Ferrari’s in Amerika) aan Le Mans deelgenomen uiteraard met het merk uit Maranello. Hij was een ‘vriend’ van de Scuderia en het was niet verwonderlijk dat Lucas deze auto ‘mocht’ kopen.
Daarnaast was Lucas team manager bij het raceteam van Amedée Gordini, een concurrent van Ferrari in de Formule 1 en de lange-afstandsraces. Een dergelijke situatie lijkt in de huidige tijd ondenkbaar! De volgende gebeurtenis geeft aan hoe gemoedelijk het in die tijd in de Formule 1 toeging. Tijdens de Grote Prijs van Italië op Monza in 1955 werd een van de vaste rijders bij Gordini, Robert Manzon, ziek en kon niet rijden.
Om geen (dure) rijder te hoeven inhuren en toch het beloofde startgeld te kunnen incasseren (Gordini was altijd krap bij kas) stapte Lucas bij de start in de auto. Het zal niemand verbazen dat hij uitviel, maar het startgeld was binnen!
Jean Lucas in de Gordini tijden de 1956 Grand Prix van Italië
Een van de eerste dingen die Lucas aan de zojuist verworven Monza liet veranderen waren de remmen. Hij liet de ouderwetse trommelremmen vervangen door (uiteraard) Franse schijfremmen van het merk Messier die nota bene in de Ferrari-fabriek werden gemonteerd! Is dit de eerste race-Ferrari met schijfremmen?
In 1955 en het volgende jaar kende de Monza een vrij druk bestaan. Het jaar 1955 werd begonnen met een race in Dakar en eenmaal terug in Europa, werd deelgenomen aan de ‘grote’ races waaronder de 24 uur van Le Mans. Het ongeluk dat daar toen plaatsvond had grote invloed op de het aantal races die dat jaar nog in Europa gehouden werd. De Ferrari viel overigens tijdens deze race uit met mechanische problemen. Later dat jaar werd de auto (al dan niet met Lucas aan het stuur) ingezet tijdens de Nassau Speed Week, in Buenos Aires en wederom in Afrika. Terug in Europa in 1956 , werd deelgenomen aan de wat minder prestigieuze sportwagenraces. Eind 1956 werd de auto, die op de Europese circuits het inmiddels moest afleggen tegen de Maserati’s, verkocht naar Amerika, alwaar een verscheidenheid aan rijders en eigenaren nog van de auto hebben genoten.
Eind jaren tachtig kwam de auto weer teug naar Europa en werd uiteindelijk verworven door het Louwman Museum. Een grondig restauratie heeft de auto teruggebracht in de staat van begin 1955, dus met schijfremmen!
Een in meer dan één opzicht unieke auto!
Peter Helbach